| De dageraad, verdrijft de nacht
|
| En het blakke water, spiegelt in de haven
|
| Ze zijn aan boord, 't is stil, in de kajuit
|
| De redders wachten, tot de noodklok luidt
|
| De wind trekt aan, de zon verdwijnt
|
| Donkere wolken, razen door de hemel
|
| De horizon, vervaagt steeds meer en meer
|
| Achter de golven, de zee gaat wild tekeer
|
| Een schip in nood, een SOS, de strijd begint
|
| De redders moeten vechten, met de golven en de wind
|
| Als helden strijden zij naast mag’re Hein
|
| Maar een zeemanshart, verbergt zijn angst en pijn
|
| De zee die geeft, de zee die neemt
|
| Dat draagt een zeeman. |
| in zijn hart steeds mee
|
| De hel breekt los, de hemel braakt
|
| En de woeste golven, beuken op de scheepshuid
|
| Alle hens aan dek, klinkt uit de kajuit
|
| Maar niemand hoort het, mensen schreeuwen luid
|
| Een schip in nood, een SOS, de strijd begint
|
| Ze gaan dan het gevecht aan, met de golven en de wind
|
| Als helden strijden zij naast mag’re Hein
|
| Maar een zeemanshart, verbergt zijn angst en pijn
|
| De zee die geeft, de zee die neemt
|
| Dat draagt een zeeman, in zijn hart steeds mee
|
| De zee die geeft, de zee die neemt
|
| Dat draagt een zeeman, in zijn hart steeds mee |